Deel 1: Zweten op de Camino Frances - Reisverslag uit León, Spanje van Etienne Huijten - WaarBenJij.nu Deel 1: Zweten op de Camino Frances - Reisverslag uit León, Spanje van Etienne Huijten - WaarBenJij.nu

Deel 1: Zweten op de Camino Frances

Blijf op de hoogte en volg Etienne

01 Augustus 2012 | Spanje, León

Santiago komt in zicht…

Nog ongeveer 350 kilometer te gaan, en dan is de missie weer volbracht. We zitten nu op een camping in Leon, waar we na een aantal dagen fietsen onder de hete Spaanse zon genieten van onze laatste rustdag.

De afgelopen dagen waren soms zwaar, meestal erg warm, maar prachtig om te fietsen. En hoewel we inmiddels al ruim 2.100 kilometer in de benen hebben moet het zwaarste stuk nog komen. We hebben de Pyreneeën weliswaar al lang weer achter ons gelaten, en de afgelopen twee dagen zelfs twee vrijwel vlakke etappes gereden, maar vanaf morgen wachten de Picos de Europa ons. Als we Santiago willen bereiken dan moeten we daar toch echt nog overheen. En dat betekent weer stevig klimmen; een keer tot 1.335 meter en een keer tot 1.510 meter. Maar voor het zover is volgt hier eerst de terugblik op de route over de Camino Frances; het Spaanse deel van de Jacobsroute.

Maandag 23 juli:
Saint Jean-Pied-de-Port – Pamplona

Het was nog donker toen vanochtend om zes uur mijn wekkertje afliep. Hoewel het inpakken van de fietstassen en het afbreken van de tent best lastig is als je geen hand voor ogen kunt zien, waren we toch niet de enigen die al zo vroeg uit de veren waren. Het Nederlandse koppel naast ons – dat net als wij onderweg was naar Santiago – was blijkbaar ook van plan om al een groot stuk van de Roelandtspas te fietsen voordat het echt warm werd; evenals het Belgische stel dat we gisteren al in Saint Palais hadden ontmoet. En het Frans echtpaar met de piepkleine tent (die van het formaatje van twee op elkaar gestapelde doodskisten) was zelfs al vertrokken. Maar goed, ik kan me best voorstellen dat er van slapen weinig terecht komt wanneer je op elkaar gestapeld in zo’n minuscuul tentje moet liggen. Dan kun je net zo goed al vroeg gaan lopen.

Tegen kwart over zeven hadden we al onze spullen ingepakt en waren we klaar om te vertrekken. In het restaurant waar we gisteravond gegeten hadden zou vanaf kwart over zes ’s-ochtends voor vijf euro vijftig een voedzaam pelgrimsontbijt geserveerd worden. Dat stond tenminste met grote letters op een reclameposter op de deur. Maar toen wij ons om tien voor half acht meldden voor een lekker ontbijtje bleek het personeel toch andere prioriteiten te hebben. Slapen bijvoorbeeld… Gelukkig bleek een herbergier om de hoek wel een vroege vogel, en bij hem mochten we aanschuiven voor een sterke kop koffie, een gezond glas jus d’orange en een groot stuk stokbrood met heerlijk ‘jamon iberico’. Achteraf gezien was het maar goed dat we hier iets hadden kunnen eten, want geopende winkels kwamen we verder niet meer tegen in Saint Jean-Pied-de-Port, en vrijwel direct na het dorp begon de 20 kilometer lange klim naar de top van de Roelandtspas, waar we – zonder nieuwe watervoorraad – aan begonnen…

De eerste zeven kilometer gingen door een groen dal ‘vals plat’ omhoog. We fietsen aan de schaduwkant van de berg, en zo vroeg in de ochtend was het hier zelfs behoorlijk fris. Maar toen we na zeven kilometer een brug over de grensrivier de Nive overstaken en de Spaanse regio Navarra binnen reden, konden de fietsjackjes direct uit. Hier begon de echte klim van dertien kilometer, met een gemiddeld stijgingspercentage van vijf procent. Niet echt steil dus, maar wel lang genoeg om de dijbeenspieren aardig pijn te doen. Honderd meter voorbij de grens (die overigens onherkenbaar was omdat er nergens een bordje ‘Espagna’ stond) lag aan de linkerkant van de weg een tankstation. Toen we hier stopten om een paar flessen water te kopen worden we door de man achter de kassa welkom geheten met een hartelijk ‘Buenos dias’. Grensbord of niet, we hadden Spanje dus bereikt…

Met tot de rand gevulde bidons begonnen we aan de echte klim, waar we in totaal ongeveer twee uur voor nodig hadden. Onderweg speelden we een aantal keren haasje over met het Belgische koppel, maar uiteindelijk kwamen we ongeveer gelijktijdig rond half twaalf boven op de pas. Die pas werd gemarkeerd door een bord met de pashoogte (1.057 meter) en een klein kerkje, dat uiteraard gesloten was. Een stempel zat er dus weer niet in. Op een grasveldje iets verder naar links stond een monument voor ridder Roelandt, de naamgever van de pas. Volgens de legende was Roelandt een van de trouwste adjudanten van Karel de Grote, en vond hij op deze berg de dood in een veldslag tegen de Moren.

Na een kort fotorondje op de top trokken we onze jackjes weer aan, omdat we verwachtten dat we het in de afdaling wel eens koud zouden kunnen krijgen. Achteraf gezien was dat echter nergens voor nodig, want al na ongeveer twee minuten in de afdaling passeerden we het klooster van Roncesvalles, waar de fietsen weer aan de kant moesten. Roncesvalles is voor elke pelgrim een ‘verplichte’ stop op weg naar Santiago. In de bijbehorende refugio (pelgrimsherberg) kregen we het eerste Spaanse stempeltje in ons paspoort, al had ik – gezien de lange lijst met vragen die we moesten invullen alvorens we het stempeltje kregen – meer het gevoel dat ik bezig was met de visumaanvraag voor een of andere bananenrepubliek. Maar goed, we hadden weer een stempel, en dat is het belangrijkste. Hier in Spanje behoor je namelijk elke dag een stempel in je ‘credencial’ te laten zetten, anders wordt die ongeldig verklaart.

Inmiddels was de temperatuur aardig opgelopen, en de cola (hier in Spanje uiteraard geserveerd met een schijfje citroen en een half glas ijsklontjes) bij het restaurantje naast het klooster smaakte dan ook prima. We vonden het echter nog te vroeg om te lunchen, dus besloten we nog een eindje door te rijden. Wellicht was dat niet de slimste keuze van de dag, want tegen de tijd dat we wel honger kregen was er in verband met de siësta uiteraard nergens meer wat open. En eerlijk gezegd hadden we er niet echt op gerekend dat we in de afdaling van de Roelandtspas nog met enkele stevige klimmetjes geconfronteerd zouden worden, dus toen we zwaar bezweet en met een rood hoofd boven kwamen op de Puerto de Erro (een pas van 801 meter), en daar een blauw autootje van een drank- en ijsverkoper zagen staan, vielen we als uitgehongerde wolven aan. Jammer genoeg verkocht de man geen broodjes, maar twee enigszins bruine bananen, een paar mierzoete donuts en een blikje ijskoude frisdrank gingen er ook wel in.

De donuts-, fruit-, ijs- en frisdrankverkoper had zijn mobiele café vrij vertaald ‘het Geheim van de Camino’ gedoopt, en omdat hij op een punt stond waar zowel wandelaars als fietsers langskwamen (die normaal gesproken lang niet altijd dezelfde route volgen) had hij aan klandizie geen gebrek. Vele Santiago-gangers waren ons duidelijk al voorgegaan. Dit was onder andere te zien aan de goed gevulde krat met het opschrift ‘Free Shop, Leave what you don’t need; take what you need’. In de krat lagen vooral kledingstukken. Broeken, T-shirts, sokken, een paar sandalen, onderbroeken, een pet en een BH. Ik heb er sterk over nagedacht om mijn regenpak in de krat te stoppen, want dat is wel het laatste wat ik bij deze temperaturen nodig heb. Maar omdat Santiago nog erg ver is zou dat wel heel erg de goden verzoeken zijn, dus uiteindelijk heb ik al mijn eigendommen maar gewoon in mijn tassen gehouden.

Terwijl wij onze donuts en bananen opaten raakten we in gesprek met een Duitse en een Oostenrijkse pelgrim, die bij het stalletje een halve liter bier gekocht hadden. De jongens waren een jaar of twintig, en liepen de Camino vooral voor de fun. En voor de drank en de mooie vrouwen uiteraard. Want daar waar ik verwacht had vooral veel gepensioneerde Santiago-lopers te zien, daar bestaat in werkelijkheid het grootste deel van de pelgrims toch uit jongere mensen van tussen de 20 en 35 jaar oud. En een deel daarvan wordt uiteraard gevormd door mooie vrouwen. Toen een mooi meisje van een jaar 22 voorbij liep staarden onze Duitssprekende pelgrims haar dan ook met goedkeurende blikken na, en werd het achterwerk van de dame met een hoog cijfer gewaardeerd. Yep, dat is nou de ware pelgrimsgedachte…

Van onze Duits/Oostenrijkse vrienden hoorden we verder dat overnachten in refugio’s wel gezellig was, maar dat er met 20 snurkende vreemdelingen op je kamer van lekker slapen weinig terecht komt. Het feit dat wij elke nacht kamp kamperen is dus zo gek nog niet. Inmiddels waren Ad en ik weer een beetje op adem gekomen, en dus besloten we weer op de fiets te stappen om door te rijden naar de camping. We namen afscheid van onze pelgrimsvrienden en suisden in sneltreinvaart via een heerlijke afdaling de berg af richting Pamplona. Het laatste stuk van de weg was nog even druk, maar toen we langs een riviertje de weg naar de camping insloegen hadden we Spanje weer voor ons alleen.

Eenmaal op de camping bleek dat we er goed aan gedaan hadden om hier onze rustdag te plannen. Een mooie plek (met stroom), keurig sanitair, een zwembad, een restaurant, een winkel, en geen twintig vreemde snurkers op je kamer maar de privacy van je eigen tent… Wat kan een moderne pelgrim zich nog meer wensen. Dit was dan ook een prima plek voor een rustdag en een prima plek om het flesje wijn open te trekken dat Gerard en Marijke enkele dagen geleden voor ons hadden meegenomen. Proost! Op het goed en gezond bereiken van de eerste Spaanse stad op de Camino Frances! Nog maar ongeveer 900 kilometer te gaan…


Woensdag 25 juli:
Pamplona – Iratxe

Zevenendertig graden in de schaduw, en geen zuchtje wind… Dat zou het volgens de ingebouwde Piet Paulusma op mijn telefoon vandaag geweest zijn op het heetst van de dag. Let wel: zevenendertig graden IN DE SCHADUW… En wij reden het grootste deel van de dag in de volle zon. Bergop. Op asfalt dat de hitte goed vasthoudt en met plezier terug straalt naar puffende vakantiefietsers. Ads lijfspreuk van vandaag was dan ook: ‘Sjezus, wat is het warm…’ Die heb ik een keer of twintig voorbij horen komen. Het is haast onvoorstelbaar dat we het anderhalve week geleden in Frankrijk nog zo koud hadden dat we een hotelletje indoken. Nee, nu de Koperen Ploert aan de hemel zich echt van zijn beste kant liet zien, begonnen we als net als de verlepte zonnebloemen die we vanochtend langs de weg zagen staan te snakken naar wat regen! Wat was het ongelooflijk zwaar vandaag!

En we waren nog wel zo enthousiast vertrokken vanaf de camping. Ik was blij omdat ik er vanochtend in vijf minuten in geslaagd was te doen wat me gisteren de hele avond door een slechte verbinding maar niet wilde lukken (namelijk mijn reisverslag op internet te plaatsen), en Ad was blij omdat hij vandaag van start mocht op een nieuwe achterband. Bij een routine-inspectie van zijn fiets had hij gisterochtend ontdekt dat er een scheur in zijn buitenband leek te zitten. Het was een soort haarscheurtje in de wang van de band; een centimeter of acht lang en parallel en aan de velg. Hoewel ik vorig jaar in Engeland wel meer scheurtjes in het rubber van mijn achterband had (wel in de andere richting overigens) vertrouwde Ad het niet helemaal en besloot hij er toch even door een fietsenmaker naar te laten kijken.

Toen we gisteren na de siësta (die we grotendeels gebruikt hadden om het reisverslag bij te werken en om te luieren) naar het centrum van Pamplona fietsten, besloten we dan ook als eerste op zoek te gaan naar een nieuwe buitenband. Via een zoekopdracht op internet kwamen we terecht bij de site van een andere Nederlandse fietspelgrim, die ons in zijn verslag een fietsenmaker aanraadde in de Calle del Carmen nummer 13, midden in de oude stad. Het was even zoeken naar de fietsenzaak, want het nummer bleek niet te kloppen. Maar verderop in de straat kwamen we in de meest bijzondere fietsenwinkel die Ad en ik ooit hadden gezien.

De winkel was eigenlijk niet meer dan een lange smalle gang, met links en rechts talloze nieuwe en oude fietsen die achteloos tegen de muur waren gekwakt. Overal lagen onderdelen, sommige nog in de verpakking, andere afkomstig van afgedankte fietsen. Een roze kinderfietsje met een bordje met het opschrift ‘No stress bike’ stond op een plankje aan de muur. Het fietsje was geheel in flowerpower-stijl gedecoreerd met een bloemenslinger om het stuur een kunststof grasmatje met tien centimeter hoge madeliefjes op de bagagedrager. De hele winkel was een grote rommelige janboel, maar voorbij de kassa (met een continue openstaande, onbewaakte en uitpuilende geldlade) begon de chaos pas echt goed. De werkplaats – die over het smalle pad tussen alle neergekwakte fietsen in de winkel door nauwelijks meer bereikbaar was – leek nog het meest op een Hornbach-filiaal waar zojuist een atoombom was ontploft. Letterlijk o-ver-al lagen gereedschappen en fietsonderdelen zoals schroefjes, banden, velgen, frames, zadels, kettingen, spaken, moertjes, spatborden, remkabels, derailleurs, en alle andere mogelijke rotzooi die je op een fiets kon monteren. Alles uiteraard onder een flink laag stof of smeer. Nee, dit was geen werkplaats meer; dit was een zoek-je-rot-naar-dat-ene-onderdeel-of-stuk-gereedschap-dat-je-nodig-hebt-plaats.

Maar het mooiste van alles was de fietsenmaker die opvallend schoon en fris te midden van al die rotzooi stond. Gekleed in een vlekkeloos blauw poloshirt met aan zijn blote voeten dezelfde pelgrimsschoenen (Teva’s) die Ad en ik droegen, stond hij ons breed lachend te woord terwijl de vier grote ringen in zijn oren driftig mee wiebelden. Voordat Ad kon vertellen wat het probleem met zijn band was moesten we eerst zeggen waar we vandaan kwamen. Toen hij hoorde dat wij Nederlanders waren begon hij in redelijk goed Engels een lang verhaal af te steken over de Hertog van Alva en de Tachtigjarige Oorlog, waarin de Nederlanders en de Spanjaarden (volgens hem vooral de dappere Basken) tegen elkaar gevochten hadden. En in zijn optiek hadden wij vals gespeeld door de dijken door te prikken en de polders onder water te zetten. Niet eerlijk, maar wel sluw, en dat kon hij wel waarderen. Nu waren we volgens hem weer de grootste vrienden, want we hadden tegenwoordig zelfs enkele woorden met elkaar gemeen. Het woord ‘elkaar’ bijvoorbeeld, ofwel ‘alcar’ (of zoiets) in het Baskisch. In beide gevallen betekent het zoiets als ‘samen’, en dat vond onze fietsenmaker belangrijk genoeg om in een ongeveer vier minuten durend betoog uiteen te zetten.

Toen Ad eindelijk kon uitleggen dat hij een nieuwe achterband op zijn fiets wilde geloofde de fietsenmaker hem in eerste instantie niet. Een breuk in een echte Schwalbe-band; dat was bijna onmogelijk. ‘But bring your bike inside, then we will see.’ Vakkundig werd het achterwiel uit de fiets gehaald en de band van het frame gewipt. En inderdaad, tot de stomme verbazing van de fietsenmaker bleek er in de lengterichting een breuk van ruim acht centimeter te zitten in de wang van de band. Hiermee doorfietsen was wachten op een klapband, en daar moet je met al dat gewicht op je fiets tijdens een afdaling met 55 kilometer per uur op de teller toch niet aan denken…

Hoewel de fietsenmaker hetzelfde type band niet op voorraad had (of, zoals hij het zelf zei: ‘We must have this tyre, but before we find it you’ll be back in Holland…’) was er snel een andere passende band gevonden, waarna de velg met nieuwe band en al achteloos aan de kant werd gelegd. Nu de fiets toch in de kabels hing had Ad hem namelijk gevraagd meteen even de ketting en de derailleur schoon te maken. Terwijl hij daar mee bezig was begon zijn collega een gesprek met een andere klant. Die klant, een Amerikaanse jongen uit de staat Iowa, trok op een mountainbike door Europa, en had blijkbaar remproblemen. Toen onze monteur de naam Iowa hoorde begon hij weer feitjes op te rakelen uit zijn kennelijk enorme schat aan algemene ontwikkeling. ‘Iowa, that’s the state were the Sioux Indians come from…’ De Amerikaanse jongen keek alsof hij water zag branden. ‘What? Indians? Never heard of… Maybe…, I don’t know…’ Omdat ik zelf ook een redelijke topografische kennis heb en een goed geheugen voor nutteloze feiten, kon ik echter bevestigen dat Sioux City inderdaad in Iowa ligt. Maar ik blijf het grappig vinden dat een Spaanse (pardon, Baskische!) fietsenmaker zoveel dingen weet die niets met zijn eigen vakgebied te maken hebben, terwijl hij wel de grootste moeite heeft om te onthouden waar hij zijn onderdelen neerlegt. Want het is dat Ad goed meegekeken had waar zijn achterwiel werd weggelegd; anders waren we dat nu waarschijnlijk nog steeds aan het zoeken…

Een vermakelijke drie kwartier later was Ads fiets weer helemaal in topconditie, en hoefden we alleen nog maar af te rekenen. Dertig euro slechts; of, gespecificeerd: vijfentwintig negentig voor de band, vier euro arbeidsloon (!) en tien cent voor het schoonmaken van de ketting… Terwijl we de zaak verlieten om op een terras in Pamplona een lekker pilsje te gaan drinken hoorden we achter ons de collega van onze monteur iets roepen naar de Amerikaanse jongen, die voren in de winkel een kaart stond te bekijken. ‘Hey Iowa, your bike is ready…’ Geweldig toch, hoe ze hier met klanten omgaan…?

Maar goed, dat was dus gisteren op de rustdag. Vandaag waren we inmiddels weer vertrokken voor een slechts vijfenzestig kilometer lange etappe, die wat mij betreft wel de zwaarste zou blijken tot dusver. We wisten dat we na een golvend stuk van ongeveer twintig kilometer voorbij het dorp Etxauri een lange klim voor de kiezen zouden krijgen, maar toen we al van verre met het blote oog op een tegenoverliggende bergwand de weg omhoog zagen lopen zakte de moed ons toch wel een beetje in de schoenen. De Spanjaarden trekken met dit weer de luiken dicht en gaan een tukje doen. En wij stappen op een fiets en proberen bijna zeven kilometer lang tegen een berg op te rijden, met stijgingspercentages van tussen de vijf en acht procent. Tja, je moet er iets voor over hebben om Santiago te bereiken…

Gelukkig waren er om de anderhalve kilometer schaduwrijke picknickplaatsen ingericht, met bankjes van waaraf we een prachtig zicht hadden op een stuk of twintig adelaars die boven onze hoofden langs de rotswanden cirkelen. Twee keer hebben we tijdens de klim een uitgebreide pauze genomen, en uiteraard zijn we ook nog eens gestopt bij het uitzichtpunt boven op de pashoogte. Net als gisteren was de afdaling vervolgens niet alleen een afdaling, maar kregen we hierin ook weer hele stukken vals plat of zelfs opnieuw stevig klimwerk voor de kiezen. Net voorbij het dorpje Murugarren, met nog slechts 8 kilometer te gaan tot de camping, waren we helemaal leeg; net als al onze bidons en de twee anderhalve literflessen reservewater. We hebben een tijdje aan de kant van de weg in het gras gezeten om bij te komen, maar toen de insecten te hinderlijk begonnen te steken zijn we toch maar weer opgestapt. Het bleek dat we nog ongeveer 400 meter een stijgende weg moesten volgen, maar toen we om de bocht bij het einde van de weg op een T-splitsing linksaf sloegen ging het opeens vanzelf. Hier begon eindelijk de afdaling waar we zo naar uitgekeken hadden, en vijf minuten later stapten we in Estella (een oud stadje op de Camino; en de eerste plaats sinds Etxauri met een geopend restaurantje) van de fiets. De eerste ronde colaatjes werd binnen een minuutje weggewerkt. Voor de tweede ronde hebben we iets meer tijd genomen, en daar hebben we ook – weliswaar drie uur later dan we gewenst hadden – maar een lunch bij gegeten.

Met wat nieuwe energie zijn we weer op de fietsen gestapt richting Iratxe, een dorpje bij een klooster vijf kilometer verderop. Onderweg hebben we bij een supermarkt nog wat inkopen gedaan (vooral water en limonade), wat niet onverstandig bleek toen we direct na Estella nog even flink moesten klimmen op weg naar het klooster. Links en rechts van de weg waren hier over een lengte van zo’n driehonderd meter betonnen muurtjes geplaatst, waardoor de weg op een soort open tunnelbak leek en waardoor de hitte nog beter bleef hangen. Ik denk niet dat ik overdrijf als ik zeg dat de luchttemperatuur op dit stukje in de volle zon een graad of vijfenveertig was.

Als atheïst heb ik nooit gedacht dat ik ooit nog eens zou overwegen om het klooster in te gaan. Maar als ik permanent in Spanje zou wonen zou ik hier toch nog eens serieus over na gaan denken. Want wat was toch het heerlijk koel in het klooster van Iratxe… Alleen al daarom zijn we zeker een kwartier blijven zitten in de banken van de bijbehorende kerk. Nadat we ook nog even de ommuurde kloostertuin hadden bewonderd, zijn we – in het bezit van weer een nieuwe stempel in ons pelgrimspaspoort – doorgereden naar de een kilometer verderop gelegen camping.

Net als de twee afgelopen nachten bleek ook deze camping vreselijk duur te zijn. Bijna dertig euro is toch wel heel veel geld voor twee kleine tentjes op een plaats zonder stroom en zonder echt gras. Maar goed, we waren moe, en al lang blij dat we het eindpunt van de etappe bereikt hadden. We liepen de receptie uit om het tentenveldje van de camping op te zoeken. Normaal gesproken zet ik altijd mijn helm af zodra we bij de receptie van een camping aankomen en hang ik die aan het stuur voordat we de receptie binnen gaan. En als we eenmaal een plekje toegewezen hebben gekregen dan laat ik ‘em aan het stuur bungelen voor de paar meter over het campingterrein. Maar vandaag zette ik om een of ander vaag voorgevoel mijn helm weer op. Ik lichtte het zelfs toe voor Ad: ‘Laten we toch de helm nog maar opzetten, want volgens mij loopt dit terrein hier stevig naar beneden. En dan zul je altijd zien dat je op de laatste paar meter van de dag onderuit gaat…’ Ad volgde mijn voorbeeld, en we stapten op onze fietsen voor het laatste stukje over de camping. Ik reed voorop, en omdat de slagboom open stond deed ik geen moeite om te klungelen bij het voetgangers- en fietserspoortje, maar reed ik gewoon over de rijbaan het campingterrein op. Ad kwam achter mij aan, maar net op het moment dat hij langs de slagboom reed kwam de hefboom met een forse zwiep omlaag en sloeg Ad hard op zijn helm. Zo hard zelfs dat er een flinke deuk in de helm zat; ongeveer ter hoogte van het begin van de haarlijn. De helm had de klap goed opgevangen, want Ad was volledig ongedeerd en hield er zelfs geen hoofdpijn aan over. Maar we hadden wederom een beschermengeltje gehad. Want ik moet er niet aan denken wat er gebeurd zou zijn als Ad zijn helm niet gedragen zou hebben, of als hij een fractie langzamer gereden had en de slagboom hem op zijn bril of neus geraakt zou hebben…

Tja, we hebben op school een collega (Anne) die het vreselijk vindt om tijdens haar vakantie ‘achter de slagboom’ te moeten zitten. Maar ik kan je wel vertellen dat je je beter ‘achter de slagboom’ dan ‘onder de slagboom’ kunt bevinden. En daar kan Ad nu aardig over meepraten…


Donderdag 26 juli:
Iratxe – Logroño

Met slechts drieënveertig kilometer zou de etappe van vandaag veruit de kortste etappe van de hele reis worden. Ik had bewust een korte etappe ingepland omdat we vanmiddag nog Logroño wilden verkennen, de hoofdstad van de Spaanse regio La Rioja. Ondanks de korte etappe liep de wekker al om half zeven af. We wilden weer vroeg op weg zijn vandaag, om de ergste hitte een beetje voor te blijven. Gelukkig kregen we een beetje hulp van een wolkendek dat in de ochtend de zon voor ons verborgen hield. Desondanks was het bij ons vertrek toch alweer 27 graden.

Over de NA-1110, een voormalige hoofdweg die sinds de aanleg van een snelweg bijna verkeersvrij is, reden we door een prachtig weids en heuvelachtig landschap naar het kleine provinciestadje Los Arcos. Gisteravond op de camping hebben we met z’n tweeën in ongeveer drie uur tijd een tweeliterfles limonade en twee anderhalve literflessen water leeggedronken, om het tekort van eerder op de dag aan te vullen. Dit betekende wel dat we door onze watervoorraad heen waren en nu dus met lege bidons waren vertrokken. De eerste prioriteit van de dag was dus om in Los Arcos een winkeltje te vinden waar flessen water werden verkocht.

Toen we bij binnenkomst van het stadje een pleintje op reden om een winkeltje te zoeken, werden we direct aangesproken door een enigszins paniekerige vrouw van middelbare leeftijd, die in de schaduw op een trapje zat. ‘Do you speak English? Yes? Thank God! Can you please help me? I think I need to go to an hospital… It’s my heart… It won’t stop racing…’ Ja, en daar sta je dan naast je fiets… Ik heb een EHBO-app op mijn telefoon, en Ad heeft jarenlang lessen EHBO en reanimatie verzorgd op school, maar tegen hartritmestoornissen konden we allebei bitter weinig uitrichten. We hadden professionele hulp nodig, maar het is lastig om die in te schakelen als je de taal niet spreekt. De meeste Spanjaarden spreken net zoveel Engels als ik Spaans, en misschien nog wel minder.

Gelukkig heeft Ad een boekje ‘Wat & Hoe in het Spaans’ in zijn stuurtas zitten. Gisteren hebben we daar nog hartelijk om gelachen, want het gaat om een nogal gedateerde versie (‘Ik wil dit fotorolletje laten afdrukken’ – ‘Quisiera copiar este rollo’ of ‘Ik wil graag guldens inwisselen voor pesetas’ – ‘Quisiera cambiar Florines holandeses por Pesetas’). Maar nu kwam het boekje toch wel van pas. Terwijl Ad bij de vrouw bleef ben ik gewapend met de pagina waarop het Spaanse zinnetje stond voor ‘Kunt een dokter / ambulance voor mij bellen’ naar een hotel gerend, waar ik de receptionist de bewuste regel heb laten lezen. Daarbij herhaalde ik twee maal de woorden ‘Señora’ en ‘Plaza’, terwijl ik naar buiten wees. De receptionist begreep me direct, en liep met me mee terug het plein op. Maar terwijl ik op het plein rechtsaf wilde naar de vrouw in nood, greep de receptionist me bij de arm en trok me de linkerkant op. Hij sloeg een hoekje om, en wees toen op een deur. ‘Medico!’ Hier was dus een dokterspost. Ik heb de receptionist bedankt en ben snel teruggelopen naar Ad en de onbekende vrouw met de hartklachten.

Ik heb haar rugzak gepakt, en Ad heeft haar ondersteund tot bij de honderd meter verderop gelegen dokterspost. De dienstdoende assistente sprak gelukkig wel een beetje Engels, maar was geenszins onder de indruk van de hartklachten van de vrouw. Die hartklachten moesten maar wachten, want eerst moesten alle papieren worden ingevuld. Op het formulier dat de vrouw met bevende handen invulde zag ik dat ze Jane heette, en uit Nieuw-Zeeland afkomstig was. Terwijl ze hijgend en puffend voor de balie stond, vroeg de receptioniste eerst doodleuk om haar legitimatie, toen voor een verzekeringsbewijs, en daarna verzocht ze Jane ook nog eens om tachtig euro te gaan betalen bij een loket buiten om de hoek. En dat terwijl de Nieuw-Zeelandse Camino-loopster amper meer op haar benen kon staan. Ze stond voorovergebogen en steunde met beide ellebogen op de balie om niet om te vallen, terwijl het zweet in straaltjes van haar gezicht liep. Pas toen Ad een stoel voor haar ging halen om te voorkomen dat ze ter plekke flauw zou vallen werd onze receptioniste langzaam wakker. ‘Are you alright?’, vroeg ze plotseling. Nee, natuurlijk was Jane niet ‘alright’, we stonden hier immers niet voor niets, domme troela! Eindelijk viel het kwartje en ging de assistente er een dokter bij halen. Het betalen van de rekening kon opeens wel wachten tot na de noodhulp, want plotseling waren daar twee doktoren en twee assistentes om zich over Jane te ontfermen. Ze werd meegenomen voor onderzoek en was nu in handen van professionals.

Ad en ik bleven achter in de wachtkamer. Wat nu…? Konden wij het maken om gewoon naar buiten te lopen en weer op onze fietsen te stappen? Of moesten we nu blijven wachten totdat het onderzoek was afgelopen? Of totdat Jane’s hartslag weer normaal was? Totdat we wisten of het echt ‘ernstig’ was, of slechts een vorm van relatief onschuldige hartritmestoornissen? Elk weldenkend mens zou haar nu met klem afraden om de Camino nog verder te lopen; zeker in haar eentje met zo’n grote backpack op haar rug. Dat advies hoefden wij haar vast niet te geven. We keken elkaar een beetje twijfelend aan, en zetten daarbij blijkbaar een stap teveel in de richting van de deur, want opeens was onze geldbeluste receptioniste weer heel alert. ‘Hey, you must pay first!’ riep ze ons toe. We hebben ongeveer drie minuten nodig gehad om haar duidelijk te maken dat Jane en wij niet bij elkaar hoorden. Een mede-Santiago-ganger assisteren in nood is een ding, maar spontaan haar doktersrekeningen betalen is weer iets heel anders. Daarvoor was dit bedrag toch wel aan de hoge kant. We besloten nog even plaats te nemen in de wachtkamer totdat er iets meer duidelijk werd over Jane’s toestand. Toen een van de twee verpleegsters die met de Nieuw Zeelandse in de onderzoekskamer verdwenen was terug kwam om ons te vertellen dat Jane ‘OK’ was, en dat ze had gezegd dat wij niet op haar hoefden te wachten, besloten we dat we nu wel verder konden gaan. We liepen naar buiten en namen plaats op een terras voor een kop koffie. Vanaf het terras konden we de ingang van de dokterspost in de gaten houden, maar in het half uur dat we daar nog gezeten hebben, hebben we Jane niet meer gezien.

Uiteindelijk hebben we bijna anderhalf uur in Los Arcos doorgebracht, terwijl we hier eigenlijk alleen wat water hadden willen kopen. We waren vanochtend op tijd vertrokken om de warmte een beetje voor te zijn, maar van die vroege voorsprong was nu weinig meer over. Omdat we in het routeboekje hadden gezien dat er na Los Arcos weer geklommen moest worden, besloten we niet langer te wachten, maar snel de Camino weer op te gaan, waar we vandaag voor het eerst misschien wel honderd lopers hebben gezien.

Het eerste stuk na Los Arcos ging over een kaarsrechte maar licht golvende weg, met prachtige vergezichten over de goudgele stoppels van de pas gemaaide graanvelden en de donkere bergtoppen aan de horizon. Na het dorpje Sansol doken we opeens steil omlaag, waarna we een lange en bochtige klim voor de kiezen kregen. Maar het verschil met gisteren was goed te merken. Wellicht was de weg minder steil dan gisteren, en ook hadden we vanochtend bij het ontbijt weer eens wat druiven gegeten, maar waarschijnlijk ging het klimmen vandaag zo gemakkelijk omdat het weerbeeld meewerkte. Ook zonder zon was het al ruim dertig graden, maar we waren er dankbaar voor dat de Koperen Ploert zich vooralsnog achter de wolken verstopte.

Eenmaal boven op de top konden we Logroño, onze bestemming van vandaag, al in de vallei van de Ebro zien liggen. Maar voor de we Logroño bereikten kwamen we eerst nog langs het oude vestingstadje Viana. Deze historische Camino-plaats ligt hoog op een rotspunt, en om het oude centrum te bereiken moet er dus flink geklommen worden. Ik had Ad al gewaarschuwd dat wij via een zeer steil straatje het centrum zouden bereiken, maar misschien wel juist door die waarschuwing schakelde hij veel te vroeg het kleinste verzet op zijn fiets, terwijl hij eigenlijk in een te hoog beentempo tegen de helling opreed. Het gevolg was dat Ad zo’n tien meter voor het einde van de klim zijn benen totaal opblies, waardoor hij de pedalen nauwelijks meer rond kreeg. Normaal gesproken stap je in zo’n situatie af, maar omdat Ad zijn voet niet los kreeg uit de klem op zijn pedaal was afstappen niet mogelijk. Daarom reed hij recht op een muur af, in de hoop daar tegenaan te kunnen leunen en dan op z’n gemak zijn schoen uit te klikken. Ik reed een metertje of vier achter Ad en zag het gebeuren. Vanuit mijn oogpunt leek het net alsof Ad dwars door de muur heen wilde fietsen. Op het laatste moment draaide hij zijn stuur naar links en probeerde met zijn rechterhand tegen de muur te steunen. Bijna slapstick-achtig stuiterde hij echter weer terug, waarna hij tergend langzaam zijn evenwicht verloor en op zijn linkerflank viel. Het was gelukkig geen harde valpartij, en dankzij Ads helm bleef de schade beperkt tot een kleine schaafwond op de linkerschouder. Maar na voor de tweede keer op deze reis gevallen te zijn als gevolg van een onwillige schoenklem zal het duidelijk zijn dat het losser stellen van de klemmen op de pedalen van zijn fiets bovenaan Ads to-do lijstje voor vanavond staat…

Ads valpartij had natuurlijk voorkomen kunnen worden als we de hoofdweg om Viana heen gevolgd hadden en rechtstreeks waren doorgereden naar Logroño. Maar we wilden het centrum van Viana juist graag bezoeken om iets te eten en om een stempel te halen bij de lokale kerk. Toen we onder de stadsmuur door het kerkplein opreden zagen we direct dat de zware deur van de kerk gesloten was. Naast de kerk lag echter een pelgrimsrefugio, en we hadden inmiddels van meerdere mensen gehoord dat er bij elke refugio wel een stempel te halen was. We zetten de fietsen op slot en liepen de refugio binnen. Direct achter de deur begon een steile torentrap met zeker vijftig treden. Toen we bijna boven aan de trap waren werd onze weg geblokkeerd door twee vrouwelijke pelgrims, die vannacht in de refugio wilden blijven slapen. Een van de twee vrouwen stond op de bovenste traptrede, terwijl de andere net om het hoekje in een klein portaaltje stond, waar de herbergier bezig was om haar in het register in te schrijven. Op zich leek dat een karweitje van niets. De naam van de vrouw in kwestie stond namelijk in haar pelgrimspaspoort, en verder hoefde er alleen een datum ingevuld te worden. Toch had de herbergier hier zo’n vijf minuten voor nodig. Vervolgens was de tweede vrouw aan de beurt. Terwijl zij haar pelgrimspaspoort aan de herbergier gaf zodat die haar personalia kon overnemen, kwam de vrouw van de herbergier erbij staan voor een praatje. Blijkbaar was het gespreksonderwerp zo interessant dat de herbergier helemaal vergat om de Camino-loopster in te schrijven. Hij mengde zich in het gesprek en bleef zeker een kwartier driftig doorkwebbelen. En al die tijd stonden wij op een stom stempeltje te wachten, terwijl er achter ons inmiddels acht andere Santiago-gangers vol ongeduld op de smalle treden stonden te balanceren om tot de refugio toegelaten te worden.

Toen we eindelijk onze stempel hadden bemachtigd bleek het nog een hele toer om langs alle rugzakken en bezwete Camino-lopers het smalle torentrapje weer veilig af te lopen. Maar gelukkig slaagden we erin om zonder een massale valpartij op de trap te veroorzaken weer buiten op het kerkplein uit te komen, waar we linksaf sloegen om de zijkant van de kerk te bekijken. En warempel; wat wij voor de zijkant van de kerk hadden aangezien bleek het hoofdportaal van de kerk te zijn. De deur in dit portaal stond wel wagenwijd open, dus we besloten de kerk toch maar even binnen te lopen. En uiteraard – zoals het altijd gaat in dit soort gevallen – zat er direct achter de deur van de kerk een oud mannetje helemaal klaar in de startblokken om iedere Santiago-ganger met een pelgrimspaspoort binnen twee seconden af te stempelen…

We hebben nog even rondgekeken in de zeer overdadig versierde maar indrukwekkende kerk, waarna we weer naar buiten gelopen zijn om iets te gaan eten. Dat bleek nog niet mee te vallen in Viana. Het was ontzettend druk in het stadje, en letterlijk alle tafels bij vele barretjes waren bezet. Omdat de zoektocht naar een vrij tafeltje na tien minuten nog geen succes had opgeleverd, besloten we bij de lokale bakker binnen te lopen in de hoop dan maar een bocadillo (een broodje) voor onderweg te kunnen kopen. Helaas bleek de bakker geen belegde broodjes te verkopen, hoewel er wel een koelvitrine stond met streekproducten, waaronder enkele kaas- en hamsoorten. Met handen en voeten gebaarden we dat we graag een broodje wilden met die heerlijk uitziende ham uit de koelvitrine, waarop de bakkersvrouw twee pakjes ‘jamon Iberico’ uit het koelschap haalde, en mij gebaarde mee te komen achter de toonbank. Met een mes sneed ze een stokbrood voor ons doormidden, maar verder liet ze het bereiden van de broodjes aan mij over. Terwijl de winkel inmiddels weer vol liep met andere klanten stond ik zo achter de toonbank naast de bakkersvrouw ons eigen brood te smeren. Ik had genoeg ham om elk stokbroodje te beleggen met maar liefst zeven dikke plakken. Toen de broodjes klaar waren kreeg ik twee papieren zakken mee om de ‘bocadillo’s’ in te verpakken, zodat we ze onderweg op konden eten. Inclusief twee blikjes cola kostte deze self-service lunch van de bakker ons twee euro vijftig de man. Ik heb zelden zo lekker gegeten…

Na de lunch was het nog maar enkele kilometers tot Logroño. Op een heerlijk schaduwrijke camping met prachtig sanitair mochten we al om kwart over twee onze tentjes opzetten. Zo vroeg waren we nog niet eerder op een camping aangekomen. Maar het betekende wel dat we vandaag ruim voldoende tijd hadden om onze kleding uit te wassen, om ons reisverslag bij te werken, om te luieren, en om een biertje te drinken op een terras aan de oevers van de Ebro, pal naast de camping. De enthousiaste receptioniste van de camping had ons een plattegrond van Logroño meegegeven, en benadrukt dat we vanavond absoluut iets moesten gaan eten in de Calle Laurel of de Calle San Juan. Hier zaten volgens haar een groot aantal geweldige tapas-restaurantjes, en als we de echte Spaanse keuken wilden proeven moesten we hier zeker naar toe.

Tegen zeven uur vertrokken Ad en ik naar het oude centrum van Logroño, dat op ongeveer tien minuten lopen van de camping lag. We vonden het nog te vroeg om te eten, dus slenterden we zomaar wat door de stad. Even voorbij de opvallende kathedraal kwamen we langs een terras, waar enkele grote parasols met het opschrift ‘Franziskaner Weissbier’ voor de nodige schaduw zorgden. Sinds onze eerste huttentocht is het eigenlijk een traditie geworden om een lange dag van fysieke inspanning af te sluiten met een goede halve liter witbier. Aangezien Spanje echter meer het land van de wijn en de sangria is (en eventueel van de bieren San Miguel, Heineken of Amstel), was zo’n witbiertje er tot dusver sinds Antwerpen nog niet van gekomen. Maar hier kon het dus! Ad en ik keken elkaar aan… We hadden weliswaar nog niet zo lang geleden op het terras gezeten bij het café aan de Ebro, maar dit was een buitenkansje… En dus namen we plaats onder een grote ‘Franziskaner’ parasol en wachtten op de ober. Toen die onze bestelling op kwam nemen, vroeg Ad echter tot mijn stomme verbazing geen witbier, maar een colaatje. ‘Ik weet niet of het door de gedroogde vijgen komt die ik vanmiddag gegeten heb, maar ik heb wat buikpijn. Ik denk niet dat het verstandig is dat ik nu een witbiertje neem…’, was zijn verklaring.

Dat was een eerste teken aan de wand dat er met Ad iets niet helemaal in orde was. En toen we drie kwartier later een tapasbar opzochten (nadat we eerst binnen in het café voor een onweersbui hadden moeten schuilen) vroeg Ad me nadrukkelijk om niet teveel gerechtjes te bestellen. Dit was niet goed… Normaal is Ad (hoewel je dat gezien zijn slanke en mijn enigszins gezette postuur waarschijnlijk niet zou verwachten) de beduidend grotere eter van ons tweeën. Maar nu had hij nauwelijks trek. Toen we onze maaltijd even later achter de kiezen hadden besloten we dan ook om maar snel terug te gaan naar de camping. Misschien zou een goede nachtrust helpen om de buikpijn te verdrijven. Misschien zou het uiteindelijk allemaal wel meevallen…

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Verslag uit: Spanje, León

Etienne

...... Welkom op mijn weblog! ‘Wat zou jij doen met een miljoen?’ Ken je die slogan uit de commercials van de Lotto nog? Vast wel! Want ik weet zeker dat elk mens er wel eens over nadenkt: ‘Hoe zou mijn leven eruit zien als ik morgen in één klap financieel onafhankelijk zou zijn?’ Niet meer hoeven werken, maar gewoon lekker doen waar je zin in hebt. Misschien een nieuwe auto kopen, of een groter huis, of eindelijk die droomreis maken. Een eigen bedrijf beginnen. Of misschien liever iets schenken aan de mensen die je lief zijn, of aan een goed doel… OK, ik moet toegeven: of je jezelf in de huidige eurocrisis met één miljoen op je bankrekening voor de rest van je leven financieel onafhankelijk mag noemen is zeer discutabel. Maar het staat vast dat je voor zo’n bedrag wel héél wat leuke dingen kunt doen. Ook ík droom wel eens. En ik – dat wil zeggen: Etienne Huijten (35 jaar en single), in het dagelijks leven werkzaam als docent Toerisme en Recreatie aan MBO ‘De Rooi Pannen’ te Tilburg – zou het in ieder geval wel weten: ik zou een deel van dat bedrag gebruiken om mijn baas voor een tijdje gedag te kunnen zeggen, en vervolgens op mijn fiets de wereld rond gaan. Ja inderdaad: op de fiets de wereld rond! Dát is míjn droom. Niet per vliegtuig op wereldreis, of met een luxe cruiseschip, of lekker achterover leunend achter het stuur van een snelle sportwagen of klassieke oldtimer. Nee, gewóón op de fiets; op eigen spierkracht. Mijn tentje gaat mee in de fietstassen, en mijn slaapmatje, en natuurlijk mijn slaapzak. En verder heb ik niets nodig. Back to Basic. Avontuur. De wereld om me heen. Bijzondere ontmoetingen. En natuurlijk de Ultieme Vrijheid. Ik besef heel goed dat ik in de ogen van de meeste mensen totaal krankjorum ben. Maar ik ben nu eenmaal verslaafd aan lange-afstands-reizen-op-de-fiets, en ik ga hier niet eens een poging doen om uit te leggen wat daar leuk aan is. Dat is namelijk toch verspilde moeite. Laat ik het er maar op houden dat ik weliswaar de Lotto (nog?) niet gewonnen heb, maar dat ik een paar jaar geleden wél de hoofdprijs heb gepakt in een ándere loterij: de Loterij van het Leven. Ik heb namelijk het geluk gehad volledig te mogen genezen van kanker, en dat is in mijn ogen véél meer waard dan een miljoen! Om de periode van de strijd tegen kanker af te kunnen sluiten en mezelf te testen of ik weer gezond was, ben ik in de zomer van 2010 in mijn eentje naar Rome gefietst. Die tocht (waarvan het verslag op deze site nog steeds terug te lezen is; zie ‘Mijn andere reizen’ – ‘Op de fiets naar Rome’) heeft op mij een onuitwisbare indruk achtergelaten. Dat kwam niet alleen omdat ik met die reis bijna € 2.000,- voor het Kika-kinderkankerfonds heb opgehaald, maar vooral omdat ik me tijdens die tocht fysiek sterker dan ooit voelde, en een ongekend gevoel van vrijheid heb ervaren. En met name dat laatste werkt zéér verslavend! Vanwege die verslaving aan fietsen en die hang naar vrijheid zou ik het liefste vandaag nog vertrekken voor een wereldreis op de fiets. Helaas zit dat er financieel niet in, en - ondanks dat ik met de zeven weken zomervakantie die horen bij het werken in het onderwijs zeker niet mag klagen over vrije dagen - heb ik daar ook helaas de tijd niet voor. Ik zal me moeten beperken tot fietsvakanties die in maximaal 5 tot 6 weken goed te doen zijn. Daarom heb ik vorig jaar een fietsreis van bijna 3.000 km door Engeland, Wales en Schotland gemaakt; en stap ik dit jaar voor de derde zomer op rij op de fiets voor een rit naar een verre bestemming. Ditmaal is die bestemming Santiago de Compostela in noordwest Spanje. Anders dan in de twee voorgaande jaren fiets ik dit jaar niet alleen. Ik onderneem de tocht samen met oud-collega Ad Berk, die enkele jaren geleden ook al een poging ondernomen heeft om op de fiets Santiago te bereiken; maar toen helaas de trip door fysieke ongemakken voortijdig heeft moeten staken. Of we Santiago nu wel bereiken? We gaan er in ieder geval voor! Zo nu en dan zal ik op deze site een kort verslagje zetten van onze belevenissen onderweg. Het verslag zal deze keer ongetwijfeld een stuk korter worden dan je wellicht van de twee voorgaande edities van mij gewend bent. Dat komt deels omdat de reis korter is dan bij ‘Rome’ en ‘Engeland’, (nu slechts 2.400 kilometer i.p.v. respectievelijk 3.500 en 2.900), maar ook omdat ik met een gesprekspartner ’s-avonds op de camping minder tijd én behoefte zal hebben om mijn ervaringen op papier te verwerken. Desondanks zal ik zeker proberen om jullie op de hoogte te houden van het verloop van de reis over de eeuwenoude ‘Camino de Santiago’. Hou dit weblog dan ook goed in de gaten! Etienne

Actief sinds 21 April 2010
Verslag gelezen: 1146
Totaal aantal bezoekers 73377

Voorgaande reizen:

03 Juli 2012 - 09 Augustus 2012

Fietsen op de Camino

10 Juli 2011 - 18 Augustus 2011

Op de fiets door Groot-Brittannië

19 Juli 2010 - 03 September 2010

Op de fiets naar Rome voor Kika

Landen bezocht: