The Long Way Up (deel 1)
Door: etiennehuijten
Blijf op de hoogte en volg Etienne
08 Augustus 2011 | Verenigd Koninkrijk, Edinburgh
Nog zes dagen fietsen. Dan zou ik John o' Groats bereikt moeten hebben. Maar het zullen koude dagen worden. En natte dagen. Ik ben in Schotland, en dat zal ik weten ook...
Momenteel zit ik in Edinburgh, de Schotse hoofdstad, waar ik na negen opeenvolgende dagen fietsen een dagje vrijaf neem. Eigenlijk had ik dat gisteren willen doen, en vandaag alweer op de fiets moeten zitten naar Glasgow. Maar het natte, koude weer van de afgelopen dagen heeft ervoor gezorgd dat ik mijn plannen iets heb gewijzigd. Vanuit Edinburgh ga ik zo rechtstreeks mogelijk naar het noorden, en dat betekent dat ik de spectalaire westkust moet laten schieten. Maar goed, als je het verslag hieronder leest dat zul je begrijpen dat ik mijn hele reis al bezig ben met compromissen te sluiten tussen het bezoeken van prachtige stukjes Groot-Brittannië en het bereiken van mijn doel John o' Groats. Het is nog steeds een geweldige reis, maar ik wil gewoon te veel in te weinig tijd.
Want je maakt wat mee in een paar dagen als je zo op de fiets zit. Genoeg om dit verslag weer in twee stukken te moeten hakken; anders past het niet op mijn weblog...
Ik wens je wederom veel plezier met lezen!
Zaterdag 30 juli:
Etappe 15: Bath – Mordiford (Hereford) (135,3 km)
Grappig. Ik las laatst een artikel over de rustdagen in de Tour de France. En daar stond iets in wat me toen heel vreemd leek, maar wat me nu als heel erg vanzelfsprekend voorkomt. Het ging over hoe wielrenners een rustdag ervaren. De meeste renners blijken er een grote hekel aan te hebben. Jazeker: dag in dag uit moeten zij zich compleet afbeulen op de weg, en als ze dan eens een dagje niet hoeven te fietsen, dan balen ze…
Goed, het lichaam heeft misschien wel even behoefte aan rust, maar de geest wil verder. Als je niet fietst, dan kom je ook niet vooruit. En als je niet vooruit komt, dan bereik je je doel niet. En als je je doel niet bereikt, dan word je onrustig in je hoofd… Volgens het artikel had het iets tegenstrijdigs: de meeste renners zien het rijden van de Tour als het absolute hoogtepunt van het wielrenseizoen, en je zou verwachten dat ze daar zo lang mogelijk van willen genieten. Maar nee; als de eerste etappe eenmaal verreden is dan hebben de heren maar een doel: zo snel mogelijk in Parijs zijn. Let’s get it over with… Rustdagen leveren dan alleen maar een gevoel van onnodige vertraging op.
Daar komt nog bij dat een rustdag in de Tour nooit een echte rustdag is. Het is een dag dat de media en de sponsoren veel verwachten van de renners. Het is een compleet circus: interviewtje hier, fotoshootje daar. Handjeschudden met de bobo’s. Handtekeningen uitdelen aan de fans. Tussendoor nog even trainen. Dan nog even het routeboek voor de komende etappes doornemen en de tactiek bespreken… Maar uitrusten, dat is er op een rustdag niet bij!
Hoewel ik mezelf absoluut niet wil vergelijken met een Tour de France-renner, herken ik dat tegenstrijdige gevoel inmiddels wel. Ook voor mij is een rustdag vaak intensiever dan een fietsdag. Op een fietsdag heb ik maar een ding aan mijn hoofd: mijn dagbestemming halen. Maar op een rustdag wacht de was, moet ik boodschappen doen, ben ik op zoek naar een internetcafe om mijn weblog te updaten (wat ik hartstikke leuk vind om te doen – vandaar de lange verhalen – maar het kost wel veel tijd), wil ik graag iets cultureels doen (in dit geval Bath bezichtigen) en moet ik mij eens buigen over de route van de komende dagen, omdat ik het mezelf veel te zwaar en te moeilijk heb gemaakt. En zeker bij de ongeplande rustdag van gisteren leefde bij mij heel sterk het ‘ik wil verder-gevoel’, omdat ik weet dat ik inmiddels twee dagen achter lig op schema, en de ferry aan het einde van mijn fietstocht niet op mij zal wachten. Als ik John o’ Groats op tijd wil halen zal ik op de een of andere wijze mijn route met zeker 200 kilometer moeten inkorten en twee dagen moeten inlopen.
En dus ben ik tijdens mijn bezoek aan Bath bij de boekenwinkel Waterstones binnen gelopen; mijn lievelings-winkelketen in Groot-Brittannië. Een beetje Waterstones-filiaal heeft al gauw vier of vijf verdiepingen vol met boeken, landkaarten, wegenkaarten en reisgidsen; en dit filiaal was daarop geen uitzondering. Alleen al het rek met Ordnance-Survey wandel- en fietskaarten was drie meter breed. Keuze genoeg dus… Maar juist die ene kaart met een duidelijk overzicht van alle wegen in het grensgebied tussen Wales en Engeland, die kon ik niet vinden. Of de kaarten waren veel te algemeen (de kleinere weggetjes waar ik bij voorkeur op fiets ontbraken), of de kaarten waren zo gedetailleerd dat ik minimaal zeven verschillende kaarten zou moeten kopen om het hele stuk tussen Bristol en Liverpool af te dekken. En gewone wegenatlassen waren ook geen optie; die zijn veel te groot en veel te zwaar. Uiteindelijk heb ik alleen een nieuwe kaart van Schotland gekocht, en op basis van de wegenatlas – die ik daarna weer heb teruggezet in het schap – in mijn hoofd geprent dat ik morgen na Bristol eerst richting Monmouth moet, en daarna naar Hereford. En dan zien we wel weer verder.
En dus stapte ik vanochtend voor het eerst op de fiets zonder concreet in mijn hoofd te hebben waar ik vannacht zou slapen. Normaal gesproken weet ik bij het begin van een etappe hoe lang dat die gaat worden, en op welke camping ik ’s-avonds ga bivakkeren. Maar vandaag wist ik niets. Daarom was ik extra vroeg vertrokken (ik zat al om kwart voor acht op de fiets, en als je eerst je hele huis moet afbreken en inpakken is dat best vroeg) en heb ik op advies van mijn overbuurman de camping niet via de slagboom verlaten, maar via een klein poortje aan de achterkant van het terrein. Als ik de camping via de hoofdingang zou verlaten, zou ik eerst ruim drie kilometer (inclusief een steile klim) oostwaarts naar Bath moeten fietsen, om daar een fietspad over een voormalige spoorlijn richting Bristol op te pikken. Bristol ligt ten westen van Bath, dus dat betekende dat ik eigenlijk een hele grote U-bocht zou maken en vervolgens na drie kilometer in westelijke richting de camping letterlijk op een steenworp afstand weer zou passeren. En als je tijd wil besparen dat moet je beginnen met onnodige omwegen van zes kilometer te schrappen. Nee, dan kon ik beter proberen om ter hoogte van de camping direct op dat fietspad uit te komen; al betekende dit dat ik de dag begon met een ware hindernisbaan.
Het grote nadeel van de route naar het fietspad die mijn buurman mij had geadviseerd was dat dit pad eigenlijk alleen geschikt was voor voetgangers; en dan alleen die voetgangers die enigszins goed ter been zijn en avontuurlijk zijn ingesteld. Bij het verlaten van de camping kwam ik direct in een dicht bos terecht, of zeg maar gerust: jungle. Het stukje dat ik hier doorheen moest was hooguit tweehonderd meter lang, maar de bomen stonden er zo dicht op elkaar dat er met de fiets eigenlijk geen doorkomen aan was. Na het oerwoud kwam een brandnetelveldje van ongeveer 50 meter lang (erg fijn als je in korte broek fietst…), toen volgde een tunneltje onder een nog steeds in gebruik zijnde spoorweg door, (leek meer op een rioolbuis), waarna ik aan de andere kant van het spoor uitkwam op een net nieuw ingezaaid rugbyveld. De terreinknecht – die ook al vroeg uit de veren was – keek me niet echt heel vrolijk aan toen ik over zijn mooie gazonnetje fietste. Voordat de man echter dicht genoeg bij me in de buurt kon komen om mij eens stevig de les te lezen was ik al op de grote weg, die het rugbyveld scheidde van een volgend stuk bos. Het paadje (als je dat al zo kon noemen) dat vanaf de weg het bos in voerde liep zo steil naar beneden, dat ik twee keer onderuit ging in de modder. Toen moest ik een beekje oversteken (uiteraard zonder bruggetje, dus heb ik mijn schoenen maar uitgetrokken en ben ik er op blote voeten doorheen gewandeld, terwijl ik naast me mijn fiets probeerde voort te duwen), waarna ik eindelijk op een echt pad uit kwam dat naar het fietspad voerde. De enige hindernis die ik nu nog moest nemen was een steile trap met grote treden, omdat de voormalige spoorwegbedding waarover tegenwoordig het fietspad loopt zeker acht meter hoger lag dan het pad waarop ik me nu bevond. Een voor een heb ik eerst al mijn tassen naar boven gesjouwd, en daarna als laatste mij fiets naar boven getild. Toen ik eindelijk bepakt en bezakt de eerste meters op het fietspad reed, was ik hemelsbreed misschien maar vijfhonderd meter verwijderd van de plek waar mijn tentje die nacht had gestaan, maar had ik er wel alweer twintig minuten reistijd opzitten.
Eenmaal op het fietspad ging het gelukkig wel snel. Wat een verademing om na alle heuvels van de afgelopen dagen nu eens helemaal vlak te mogen rijden. Zo’n dismantled railroad cycle path, zoals dat hier heet, is helemaal nog niet zo’n gek idee. Weliswaar volgt het niet altijd de kortste route tussen A en B, (hoogteverschillen moeten immers heel geleidelijk overwonnen worden), maar omdat je lekker door kunt trappen in hetzelfde ritme – zonder steeds te hoeven schakelen – heb je wel het idee dat het opschiet. Voor ik het wist was ik in Bristol. Bij de koffiecorner van een grote supermarkt heb ik op mijn gemak ontbeten, waarna ik via allerlei kleine straatjes door een fiets- en voetgangersgebied naar het centrum ben gereden.
Ik moest vandaag weer terugdenken aan bioloog Hank, de champion- en andere schimmels-liefhebber die ik in Dartmoor heb ontmoet. Tijdens een van de gesprekken die ik met Hank – een natuurmens pur sang – had kwam zijn ex-vrouw ter sprake. Hij vertelde toen dat hun huwelijk stuk was gelopen op het feit dat zij hoe dan ook in Bristol wilde wonen, waar ze vandaan kwam. Op mijn vraag wat er dan zo erg was aan Bristol antwoordde Hank: ‘Bristol!!! It’s a city!!!!’ En met dat ene zinnetje en de walging die daarbij uit zijn ogen straalde was alles gezegd. Ik had me dus op het ergste voorbereid. Waarschijnlijk was Bristol een vieze grauwe stinkstad, waar ik helaas doorheen zou moeten om bij de brug uit te komen die me over de rivier de Severn richting Wales zou voeren. Tot mijn verbazing was niets echter minder waar. Ik kwam al snel tot de ontdekking dat Bristol een stad was waar prima te leven valt. Mijn eerste kennismaking met het centrum bestond uit een ritje over autovrije paden langs een stuk van de haven waar de loodsen van vroegen plaats hadden gemaakt voor stijlvolle kantoorpanden en stadswoningen. Afgewisseld met strakke pleintjes, waaraan per definitie minimaal een koffiecorner en een ijssalon gevestigd waren, leverde dit een fris, schoon en modern uiterlijk op.
Iets verderop kwam ik bij het centrale plein in de binnenstad. Normaal gesproken is dat een groot met bomen omzoomd grasveld, dat diagonaal door twee paden doorsneden wordt met op de kruising van die paden een enorm ruiterstandbeeld. Dat standbeeld ging nu echter schuil achter talloze kraampjes. Dit weekend bleek het Bristol Harbour-festival te zijn losgebarsten, en hoewel het mij niet helemaal duidelijk was wat dit festival nu precies inhoudt, begreep ik wel dat eten er een centrale rol in speelt. Het was pas kwart over tien ’s-ochtends, maar van alle kanten kwamen de lekkerste etensgeuren in mijn neus. Overal werden warme gerechten bereid. Chinees, Indisch, Marokkaans, Spaans, Arabisch, Zuid-Afrikaans, Vietnamees, Argentijns… alle keukens waren vertegenwoordigd; zelfs de Engelse. Tussen alle eetkraampjes door stonden links en rechts diverse podia, waarop bandjes, goochelaars en jongleurs optraden. In de haven waren alle schepen versierd met honderden kleurrijke vlaggetjes, en voor het vleugje nostalgie werden een oude stoomtrein op de kade en enkele gepensioneerde stoomsleepboten op het water ingezet om het massaal toegestroomde publiek op een tochtje te trakteren. Ik ben bijna een uur bezig geweest om – lopend – door de mensenmassa te geraken. Maar eerlijk gezegd had ik ook helemaal geen haast om Bristol te verlaten; het was hier rondom de haven veel te gezellig.
Het pronkstuk van de haven was ongetwijfeld het oude schip SS Great Britain. Graag had ik nog wat tijd overgehouden om dat te bezichtigen, maar helaas zat dat er niet in. De SS Great Britain is om twee redenen zeer bijzonder. Ten eerste was dit schip toen het in 1843 werd gebouwd het eerste schip ter wereld met een volledig metalen romp en een aandrijving met een scheepsschroef. Er was wel al geëxperimenteerd met metalen schepen, maar die hadden allemaal een schoepenrad-aandrijving, zoals de raderschepen op de Mississippi. Door die combinatie van metalen romp en schroefaandrijving heeft het schip lange tijd het record op haar naam gehad van de snelste oversteek van de Atlantische Oceaan. De tweede reden waarom het schip bijzonder is, is dat het schip aan het einde van haar werkzame leven (waarvan het de laatste jaren dienst deed als kolenschip) in 1937 opgezettelijk is afgezonken voor de kust van de Falkland Eilanden. Nadat het daar 33 jaar op de zeebodem heeft gelegen, is het in 1970 geborgen en teruggesleept naar dezelfde werf in Bristol, waar het 150 jaar eerder door de beroemde Britse ingenieur Isambard Kingdom Brunel is ontworpen en gebouwd. Stukje bij beetje is het schip gerestaureerd, en nu is het dus voor het publiek te bezichtigen. Maar helaas voor mij: ik moest twee dagen achterstand op mijn reisschema inlopen, en dus was een foto vanaf de overzijde van het water alles wat ik van de SS Great Britain als herinnering mee naar huis zal nemen.
Ongeveer een uurtje nadat ik Bristol verlaten had kwam ik bij de Severn Bridge. Dit is een van de drie langste bruggen van Groot-Brittannië, en de belangrijkste verbinding tussen Engeland en zuid-Wales. Op de brug zelf mocht ik niet hard fietsen. Volgens een bordje bij het oprijden van de brug gold er voor fietsers een maximumsnelheid van vijftien mijl per uur (circa 24 km per uur) en werd die snelheid met behulp van camera’s in de gaten gehouden. Ik weet niet of ik geflitst ben, (en zo ja, hoe ze me ooit willen bekeuren), maar toen het wegdek na de tweede pijler naar beneden afliep ben ik daar toch echt boven de maximumsnelheid uitgegaan.
Het was meteen ook zo’n beetje de laatste keer vandaag dat ik flink wat vaart kon maken. Eenmaal aan de andere kant van de Severn begon bij Chepstow een lange klim, waarmee de snelheid eruit ging en er ook niet meer in kwam. Boven aan die klim stond ik voor een keuze. Ik kon linksaf slaan en de route uit mijn routeboekje volgen richting Abergavenny, die weliswaar vandaag nog niet zo heuvelachtig zou zijn, maar die me morgen door het bergachtige hart van het Brecon Beacons national park zou leiden. Maar ik kon ook rechtdoor, over de grote weg richting Monmouth. Met pijn in het hart heb ik voor de laatste optie gekozen. In plaats van diep door te dringen in de heuvels van Wales bleef ik haasje over spelen met de grens tussen Engeland en Cymru (zoals de Welsh hun landsdeel zelf noemen).
Het liep al tegen vieren toen ik Monmouth bereikte, de eerste plaats van betekenis in Wales. Bij een supermarkt heb ik een paar sandwiches en een appel gekocht, die ik in het lokale stadspark annex sportpark heb opgegeten, terwijl voor mijn neus de lokale mannetjesputters bezig waren met een partijtje rugby. Toen ik mijn maaltje achter de kiezen had heb ik een van de rugbysupporters gevraagd hoe ik het beste verder noordwaarts kon. Hij wees me de weg naar Hereford, dat twintig mijl (tweeëndertig kilometer) verderop lag. Omdat de weg heuvelachtiger was dan verwacht had ik er ook beduidend meer tijd voor nodig dan ik gehoopt had. Pas om half acht reed ik Hereford binnen. Een accommodatie vinden voor de nacht bleek nog niet zo eenvoudig. Ik heb drie Bed & Breakfast-adresjes geprobeerd, alsmede een hotel en een guest house. Nergens was plek. Overal kreeg ik hetzelfde te horen: het is zomervakantie en het is weekend… dus we zitten helemaal vol.
Uit ervaring weet ik inmiddels dat de prijzen van B&B’s en hotels aan de rand van de stad een stuk lager liggen dan in het centrum, maar er leek deze keer niet veel anders op te zitten dan toch maar een duurder hotel in het centrum te proberen. Want niemand die ik tot dusver gesproken had wist of er een camping in de buurt was. Toen ik voor een rood verkeerslicht stond te wachten kwam een andere fietser naast me staan. Niet voor het eerst deze reis werd ik aangesproken op de hoeveelheid bagage die ik bij me heb. Ik antwoordde dat het grootste deel van die bagage bestaat uit kampeer- en kookspullen, maar dat ik daar vanavond weinig aan zou hebben omdat ik inmiddels begrepen had Hereford geen camping had. Daarop keek de man mij lang en doordringend aan, en zei toen heel langzaam: ‘If I remember well… there used to be a camp site… let me think…. maybe two or three miles…. on the road to Ross-on-Wye… but I’m not sure…. if it’s still there…. Just follow me…’ Zo langzaam als dat de man sprak, zo snel leidde hij me door het centrum van Hereford. Langs de kathedraal, door een park, langs de lokale bierbrouwerij, door een wirwar van eenrichtingsstraatjes… Ik moest mijn uiterste best doen om bij te blijven en hem niet uit het oog te verliezen. Vlak na een kruising kneep hij opeens in zijn remmen. ‘I try to measure in kilometers… Should be no more than five… Just follow this road… You’ll come to a bridge…. Then go on for another kilometer or so… There was a camp site on the right side of the road… I think it’s still there… Good luck…!’ En weg was ‘ie. Omdat de weg waarop hij me had afgezet stevig omhoog liep, en ik niet veel zin had in een onnodige klim, ben ik voor de zekerheid eerst maar bij een pub gaan vragen of die camping inderdaad nog bestond. De barman wist dit te bevestigen, en herhaalde nog eens dat het hooguit vijf kilometer kon zijn.
Hieruit blijkt nog eens dat Engelsen heel veel moeite hebben om mijlen om te rekenen naar kilometers, want na dik negen kilometer kwam ik in het gehucht Mordiford inderdaad bij een camping. Hoewel de receptie al gesloten was werd ik door de assistant manager (een meisje van hooguit achttien jaar) alsnog toegelaten. Nog voor ik mijn tentje heb opgezet heb ik eerst het thuisfront gebeld, met de opdracht even uit te zoeken welke route ik morgen moet rijden. Ik heb nog steeds geen goede kaart, en na Hereford weet ik het niet meer. Toen ik een uurtje later nog een keer contact opnam met het thuisfront in de hoop wat plaatsnamen en wegnummers te kunnen noteren, bleek dat ik mijn ouders voor een onoplosbare puzzel had gesteld. Een goede route uitzetten blijkt toch niet zo eenvoudig. Het beste advies dat mijn vader me kon geven was te overwegen toch eens een fiets-GPS aan te schaffen; zeker als ik ooit nog eens echt ver ga fietsen…
Zondag 31 juli:
Etappe 16: Mordiford (Hereford) – Shrewsbury (107,8 km)
Gisteren had ik alles bij elkaar net even te lang op de fiets gezeten, en dat voelde ik vanochtend dan ook heel goed in mijn lijf. Voor het eerst deze reis had ik geen zin om op te staan, mijn boeltje weer in te pakken en mezelf in beweging te zetten. Maar me nog eens omdraaien en lekker uitslapen zou betekenen dat ik alleen maar verder achterop zou komen op mijn schema. En dus heb ik mezelf gedwongen op te staan, me aan te kleden, en alles weer in te pakken. Maar goed, als compromis – om nog niet meteen op de fiets te hoeven stappen – zou ik mezelf voor vertrek trakteren op een ontbijtje bij het campingrestaurant.
Om negen uur bestelde ik een cappuccino en een bacon-sandwich. Het meisje achter de kassa schreef heel professioneel mijn bestelling op een papiertje, en zette daar twee keer het nummer eenentwintig onder. Toen pakte ze een schaar en knipte het strookje met de onderste eenentwintig eraf en gaf dat aan me mee. Ook mijn cappuccino kreeg ik direct. Ik mocht een tafeltje uitzoeken en dan zouden ze de sandwich zo dadelijk wel brengen. Ik ging zitten aan een grote tafel, waar ook een groep jongens en meiden aan zat die vandaag op de Wye ging kayakken. Zij zaten allemaal al klaar in hun wetsuits en zwemvesten, en wilden net als ik voor vertrek nog wat eten. Na een minuut of tien kwam de kokkin – hetzelfde meisje dat mij gisteren als assistent-manager mijn plek gegeven had – naar buiten met een dienblad. ‘One full English breakfast for number fourteen…’ Een van de kayak-jongens stak zijn hand op en kreeg daarop zijn ontbijt geserveerd. Ongeveer tien minuten later kwam het volgende dienblad: ‘Fried eggs, toast and sausage for number fifteen…’
Ik begon langzaam maar zeker mijn vergissing in te zien. Mijn cappuccino had ik al lang op, maar mijn twee sneetjes brood met daartussen een plakje bacon was nog lang niet in zicht. Hier een ontbijtje bestellen was achteraf toch niet zo’n goed idee geweest. Maar goed, ik had al betaald, dus besloot ik maar te wachten. Uiteindelijk kwam mijn bestelling om vijf over tien, meer dan een uur later. Toen ik een eerste hap wilde nemen droop het vet meteen langs mijn vingers. Ik weet niet hoeveel boter er gebruikt was om die bacon in te bakken, maar het was in ieder geval genoeg geweest om het sneetje brood dat eronder lag te veranderen in een kleffe spons. Ik ben mezelf al sinds het begin van de reis aan het afbeulen om eindelijk van mijn buikje af te komen, en dan zou zo’n cholesterolbommetje alles weer teniet doen. Kortom, ik heb een uur gewacht op een ontbijt waar ik uiteindelijk geen hap van gegeten heb…
Terug in Hereford ben ik bij het eerste het beste tankstation gestopt om daar dan maar wat sandwiches te kopen. Want hoewel ik tijdens een fietsvakantie vooral behoefte heb aan vocht (en veel minder aan eten) wil ik toch voorkomen dat ik straks met een hongerklop langs de kant kom te staan. En zowaar, dit tankstation had niet alleen een uitgebreid assortiment broodjes en sandwiches, maar ook een schap met goede wegenkaarten. Eindelijk had ik een bruikbare wegenatlas gevonden waarin zowel Wales als ook de Engelse graafschappen Herefordshire, Shropshire en Cheshire, waren opgenomen. Terwijl ik buiten op de parkeerplaats mijn sandwiches at heb ik zo mijn route voor vandaag kunnen bepalen.
Het werd uiteindelijk een route die met uitzondering van het Middeleeuwse Ludlow niet echt uitblonk in bijzondere landschappen of prachtige steden, maar die me wel via redelijk rustige wegen en zonder al te veel zware klimmetjes een flink stuk noordwaarts voerde. Uiteindelijk kwam ik tegen vijf uur in Shrewsbury, qua geografische breedte slechts een kilometer of tien noordelijker gelegen dan Welshpool, waar ik volgens mijn oorspronkelijke route had willen overnachten. In dat opzicht had ik misschien nog niet zoveel teruggepakt op de achterstand op mijn schema. Maar ik weet vrij zeker dat als ik de route door Wales had genomen ik nu helemaal kapot zou zijn, waarbij het maar de vraag zou zijn of ik Welshpool überhaupt wel gehaald zou hebben.
Om het probleem van gisteren – onnodig lang omrijden en zoeken naar een camping – te vermijden besloot ik bij het eerste tweesterrenhotelletje waar ik in Shrewsbury langs kwam maar meteen te vragen of ik er een kamer kon krijgen. Het was een beetje een mottenballengeurkamer, maar het bed was zacht en schoon en de douche lekker warm.
Opgefrist en wel besloot ik tegen half acht op zoek te gaan naar een restaurant om wat te eten. Sinds mijn sandwiches bij het tankstation van vanochtend had ik niets meer gehad. Volgens de receptionist hoefde ik maar links de hoek om te slaan om bij een aantal restaurantjes uit te komen. Keus genoeg, zo verzekerde hij me. Maar helaas niet op zondagavond. De eerste vier restaurantjes waren dicht, de vijfde was een afhaalpizzeria, waar je wel een pizza kon halen maar niet op kon eten (en gezien het feit dat het inmiddels licht regende was het buiten opeten van de pizza ook geen aantrekkelijke optie), toen kwam ik bij een restaurant dat weliswaar geopend was, maar waarvan de prijzen op de menukaart die buiten ophing toch wel erg prijzig waren, vervolgens kwam ik bij een pub, die maar tot zeven uur warm eten bleek te serveren, en toen passeerde ik een McDonald’s. Bepaald niet mijn meest favoriete restaurant, maar wel geopend en betaalbaar. En zo heb ik de dag afgesloten zoals ik hem absoluut niet wilde beginnen: met een vette hap…
Maandag 01 augustus:
Etappe 17: Shrewsbury – Chester (95,8 km)
Shrewsbury is de geboorteplaats van Charles Darwin, de man achter de evolutietheorie. En tot vanochtend was ik geneigd die theorie voor waar aan te nemen. Inmiddels heb ik echter zo mijn bedenkingen. Als de theorie die Darwin in ‘The Origin of the Species’ heeft opgeschreven klopt, dan zouden niet alleen plant- en diersoorten zich steeds verder moeten ontwikkelen, maar dan zou dat ook moeten gelden voor de mens. En natuurlijk: als je de huidige mens vergelijkt met bijvoorbeeld de vijfeneenhalfduizend jaar oude Otzi, die ik tijdens mijn vorige fietsvakantie in Bolzano bezocht heb, dan zijn we er als soort toch aardig op vooruit gegaan. Maar toch; je zou toch denken dat er na Darwin, die inmiddels echt alweer heel wat decenniaatjes dood is, een verdere ontwikkeling van het menselijk vernuft plaatsgevonden zou moeten hebben. Maar daar was uitgerekend in Shrewsbury weinig van te merken…
Het oude centrum van Shrewsbury ligt op een heuveltop, en wordt aan drie kanten ingesloten door de rivier de Severn. Die is hier weliswaar lang niet zo indrukwekkend breed als bij de Severn Bridge bij Bristol, maar hij is nog steeds breed genoeg om toch een lastpak voor het lokale verkeer te zijn. Er zijn eigenlijk te weinig bruggen, en de paar bruggen die er wel zijn sluiten allemaal aan op het doolhof van smalle eenrichtingsstraatjes in het centrum van de stad. Op zich hoeft dat geen probleem te zijn als je de weg weet in dat doolhof. Maar als je – net als ik – afhankelijk bent van de bewegwijzering om door dat centrum te geraken, dan is het wel handig als er in die wegwijzers enige logica zit… En daar zat ‘em nou net de crux. Degene die verantwoordelijk is geweest voor de bewegwijzering door het centrum van Shrewsbury stamt misschien af van een amoebe, of heel misschien van een zeekomkommer… Maar het was in ieder geval geen nazaat van Darwin himself, of een willekeurig ander enigszins intelligent en ontwikkeld levend wezen!
Laat ik het zo zeggen: volgens mijn wegenkaart moest ik vanuit mijn hotel noordwaarts de B5476 richting Wem en Whitchurch zien te vinden. Daar ben ik een uur (ofwel zestien kilometer kriskras door het centrum ) naar op zoek geweest. Inmiddels had ik volgens het kompas op mijn fiets niet alleen het noorden gezien, maar ook naar het zuiden, het oosten en het westen. En toen ik na een uur fietsen eindelijk een stadsplattegrond tegen kwam, bleek ik hemelsbreed misschien net twee kilometer van mijn hotel te staan…
Nu zullen de slimmeriken onder de lezers misschien denken dat het probleem ook wel eens bij mij zou kunnen liggen, in plaats van bij de bewegwijzering. Maar om dat misverstand uit de wereld te helpen zal ik jullie een voorbeeld geven. De B5476 was een zijweg van de A528 naar Ellesmere. Die weg moest ik als eerste hebben. Op een gegeven moment kwam ik bij een rotonde, waarbij duidelijk op de borden stond dat ik voor de A528 naar Ellesmere de eerste afslag moest nemen (in Engeland betekent dat dus dat ik linksaf moest). Na twee kilometer fietsen over een weg zonder zijwegen of andere afslagmogelijkheden kwam ik bij een volgende rotonde. In eerste instantie zag ik op het grote bord voor de rotonde helemaal geen Ellesmere of A528 staan. Maar toen ik eenmaal op de rotonde over mijn schouder keek, zag ik dat bij de vierde afslag wel een richtingaanwijzer naar Ellesmere stond. En nu even kijken of jullie opletten: jawel; als er op een rotonde vier wegen uitkomen, en je moet de vierde afslag hebben… dan ga je dus terug in de richting waaruit je net vandaan kwam…
Vraag me niet hoe, maar uiteindelijk heb ik Shrewsbury toch achter me weten te laten. Weliswaar niet over de weg die ik had moeten nemen, maar tenminste ook niet over de veel te drukke A5. De weg waarop ik terecht was gekomen voerde naar het noordwesten, en dat was tenminste deels de goede richting. En zo kwam ik uiteindelijk in het provinciestadje Oswestry terecht.
Die naam klonk me zeer bekend in de oren. Toen ik de wegenkaart even opzij legde en een blik wierp in mijn eigen routeboekje, bleek dat mijn oorspronkelijk geplande route ook door dit stadje zou komen. En dus heb ik vanaf hier mijn ‘oude’ route maar weer opgepakt. Een aangename bijkomstigheid hiervan was dat ik onverwacht toch een bezoekje kon brengen aan het aquaduct van Froncysyllte; een zeer bijzondere attractie die ik door het aanpassen van mijn route door Wales eigenlijk zou missen. Dit aquaduct, dat deel uitmaakt van het Shropshire Union Canal, is tussen 1795 en 1805 gebouwd door de Britse ingenieur Thomas Telford. Het doel van het kanaal was noordoost Wales te verbinden met enkele belangrijke marktplaatsen en uiteindelijk met de zee. Via een enorm stelsel van sluizen en tunnels slaagde Telford erin het kanaal hoogte te laten winnen, maar bij Froncysyllte had hij een serieus probleem. Hier lag namelijk een diep dal, dat alleen met een ruim zestig meter hoog aquaduct overbrugd kon worden. En omdat in de tijd van Telford de smalle vrachtschepen door paarden op een jaagpad werden voortgetrokken, moest er ook op het aquaduct een pad komen waarover de paarden konden lopen.
Ik had er een foto van gezien in mijn Capitool Reisgids: het aquaduct; met rechts van de goot met water een smal pad en een hek om te voorkomen dat de paarden naar beneden zouden vallen. Aan de andere kant (de kant van het water) is geen beveiliging. Als je als schipper niet helemaal vast op je benen staat kukel je zo zestig meter naar beneden! Tegenwoordig wordt het kanaal alleen nog maar gebruikt voor de pleziervaart. In heel Engeland zie je overal zogenaamde narrowboats. Dit zijn lange, zeer smalle schepen die speciaal voor de smalle kanalen ontworpen zijn. Vroeger deden de narrowboats dienst als vrachtschip, maar tegenwoordig zijn ze omgebouwd tot pleziervaartuigen of mini-woonboten. En op de foto in mijn Capitool stond zo’n narrowboat, die net het aquaduct overstak. Dat zag er mooi uit, en dat wilde ik natuurlijk graag met eigen ogen zien.
Toen ik bij het aquaduct aankwam begon het net te regenen. Niet hard, maar hard genoeg om alle andere toeristen snel hun auto’s op te laten zoeken op de parkeerplaats. Voor mij was dat ideaal. Ik wilde graag het aquaduct oversteken met mijn fiets, maar besefte ook wel dat ik met al die tassen erop eigenlijk te breed was voor het smalle paadje tussen het water en het hekwerk. Zolang ik geen tegenliggers zou hebben voorzag ik geen problemen, maar als er mensen vanuit de andere kant zouden komen werd het lastig. Door de regen was ik echter helemaal alleen op het aquaduct, en kon ik – tot halverwege – rustig naast mijn fiets lopend genieten van het bijzondere bouwwerk en het schitterende uitzicht over de vallei. Maar toen hield het op met regenen, en vrijwel onmiddellijk verschenen er tegenliggers… Waarom mensen niet even twee minuten kunnen wachten is mij een raadsel. Zeker als het mensen betreft die EN hoogtevrees hebben, EN slecht ter been zijn…
Ik dacht nog welwillend te zijn door met mijn rug naar het water op het randje van het pad te balanceren, en de Zwarte Santos zo dicht mogelijk naar me toe te trekken. Twee centimeter verder en ik zou achterover in de goot met water vallen. Maar op deze manier liet ik voor de tegenliggers net genoeg ruimte over om te passeren. Zij konden zo niet in het water vallen, en aan de andere kant zat een hek… Maar ik doe het ook nooit goed! Er waren al een paar mensen met succes in een soort van rituele paringsdans langs me heen geschuifeld, toen er een hoogbejaard echtpaar aankwam. De man groette mij vriendelijk en maakte zelfs een grapje over het feit dat ik hier met mijn fiets durfde te komen. Maar de vrouw reageerde heel anders. Zij werd bijna hysterisch. Ze wilde mij koste wat kost niet langs de kant van het hek passeren, want ze had hoogtevrees en wist niet of dat hek (wat er in mijn ogen zeer stevig uitzag) haar wel zou houden als ze zou vallen. En aan de kant van het water passeren wilde ze ook niet. Nee, ze eiste dat ik achteruit zou gaan, terug naar waar ik vandaag kwam. En dat terwijl ik nog maar vijftien meter verwijderd was van wat voor mij ‘de overkant’ van het aquaduct was. Om nu ‘in de achteruit’ weer het hele aquaduct over te steken, terwijl er inmiddels tientallen andere mensen achter me aan kwamen, leek mij echter ook niet echt handig. Gelukkig greep de echtgenoot van de hoogtevrees-dame heel diplomatiek in. ‘Come, my dear, let’s go back to the car. It looks like it will start to rain again in a minute, and that would surely ruin your hair…’ Ik kreeg een vette knipoog van de man, die daarna zijn vrouw bij de arm pakte en haar wegleidde naar hun auto.
Overigens was er geen woord gelogen van de opmerking dat er een volgende regenbui aankwam. Ik was nauwelijks aan de overkant van het aquaduct (en ik vrees dat de oudjes nog niet in hun auto zaten) toen de eerste dikke druppels naar beneden kwamen. Dit was serieuze regen. Maar gelukkig was aan deze kant van het kanaal ook de Thomas Telford Inn gevestigd, en was het inmiddels lunchtijd; dus veel last heb ik van die regen niet gehad…
Na de lunch ben ik op mijn gemakje naar Wrexham gefietst, waar ik nog even inkopen heb gedaan. Daarna was het nog een kleine vijfentwintig kilometer tot de boerencamping in Chester. Bij aankomst op de camping werd ik naar mijn mening iets te enthousiast begroet door de hond des huizes, maar volgens zijn bazin (en tevens de eigenaresse van de camping) deed de border collie geen vlieg kwaad. Alleen hoefde ik me na vier natte likken in mijn gezicht bijna niet meer te douchen; daar kon geen stof meer zitten… Uiteindelijk heb ik na het opzetten van mijn tent toch maar een douche genomen, en daarna mijn rode handdoek over mijn fiets – die buiten naast mijn tentje stond – te drogen gehangen. Later zag ik pas dat er vijf meter achter mijn tentje een enorme stier in de wei stond, slechts van mij (en de rode lap op de Zwarte Santos) gescheiden door een dun schrikdraadje…
Gelukkig worden stieren alleen in de Donald Duck-stripverhalen helemaal wild van de kleur rood; maar zijn ze in het echte leven toch iets rustiger. De Zwarte Santos hoefde niet voor matador te spelen, want deze lobbes leek de rode handdoek niet eens te zien, en lag lui in de wei wat te suffen, terwijl een grote kudde koeien en kalveren om hem heen liep te grazen. Het was een vredig tafereeltje waar ik uren naar kon kijken.
Aanvankelijk had ik drie nachten op deze boerencamping ingepland, deels om bij te komen van het zware traject door Wales, en deels om vanuit hier per trein Liverpool en Manchester te bezoeken. Omdat de route die ik de afgelopen twee dagen gevolgd had echter veel minder zwaar was geweest dan de aanvankelijk geplande route door Wales, had ik het gevoel dat ik die rustdagen niet echt nodig had. En Manchester had ik al uit mijn hoof gezet toen ik een extra rustdag opnam in St. Buryan, terwijl ik Liverpool sowieso nog ga zien omdat ik er met de fiets doorheen zal komen. Als ik morgen direct doorfiets lig ik weer helemaal op schema, en dat geeft toch een gerust gevoel. Misschien dat ik daarom wel zo gelukkig werd van het domweg kijken naar een stel koeien en een stier, die tussen het grazen door met net zo’n domme gelaatsuitdrukking naar me terug staarden…
-
08 Augustus 2011 - 16:11
Maaike:
Pffff, Etienne.... drie delen op een dag! Dat is heel wat leesvoer hoor... Maar het treft. Aangezien we vannacht om 1 uur moesten opstaan, omdat we werden opgehaald voor de transfer naar het vliegveld, waar we vervolgens om 6 uur vertrokken, heb ik niet veel fut voor andere dingen :-) Op naar deel 2!
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley